Hoge Raad: detacheerder verplicht deelnemen in bedrijfstakpensioenfonds uitzendondernemingen

De Hoge Raad heeft gesproken: de uitzendovereenkomst, met de bijbehorende voor- en nadelen, is van toepassing op alle driehoeksrelaties die onder de wettelijke bepaling van 7:690 BW vallen. En dat is niet beperkt tot ‘klassieke uitzendbureaus’ die extra handjes leveren bij ‘piek en ziek’.

De Hoge Raad heeft in een belangwekkend arrest een ruime uitleg gegeven aan het wettelijke begrip ‘uitzendovereenkomst’. Of sprake is van een uitzendovereenkomst, moet volgens de Hoge Raad slechts worden beoordeeld aan de hand van de wettelijke vereisten. Kort gezegd: is er sprake van het bedrijfs- of beroepsmatig ter beschikking stellen van werknemers aan derden. Dankzij de uitspraak van de Hoge Raad, kunnen nu alle driehoeksrelaties die aan de wettelijke vereisten van art. 7:690 BW voldoen – denk aan payrollwerkgevers en detacheerders – als ‘uitzendovereenkomst’ worden aangemerkt. De Hoge Raad trekt de uitzendovereenkomst dus breder dan alleen de ‘klassieke uitzendwerkgevers’, die vraag en aanbod bij elkaar brengen door bedrijven bij ziekte en piekbelasting tijdelijk extra mankracht te leveren.

De Hoge Raad benadrukt bovendien dat zodra sprake is van een uitzendovereenkomst, de betreffende driehoeksrelatie ook zonder meer onder de reikwijdte van artikel 7:691 BW valt. Enerzijds leidt dat tot (extra) verplichtingen: een detacheerder kan daardoor gehouden worden deel te nemen in het bedrijfstakpensioenfonds voor uitzendondernemingen en premie af te dragen (StiPP), of de cao voor uitzendkrachten te volgen. Anderzijds kan geprofiteerd worden van de soepelere regels voor uitzendovereenkomsten, zoals een ruimere ketenregeling (waardoor het langer duurt voordat een arbeidscontract ‘omklapt’ naar onbepaalde tijd) of een uitzendbeding (einde contract bij einde opdracht).

Ook ‘payrollconstructies’, waarbij de bescherming van werknemers in het geding kan zijn, vallen dankzij de uitspraak van de Hoge Raad nu onder het regime voor uitzendovereenkomsten. Hoewel dit kan leiden tot hogere kosten (dankzij de extra financiële verplichtingen zoals het betalen van pensioenpremie), wordt verwacht dat hierdoor de vraag naar payrollwerknemers zal toenemen. Als dit tot onwenselijke resultaten leidt, is het volgens de Hoge Raad aan de wetgever om de wet aan te passen. Het lot van de payrollconstructie is daarmee uitdrukkelijk in handen van de wetgever gelegd.