Wijziging Wet op de ondernemingsraden (WOR)

De Wet op de ondernemingsraden (“WOR”) is per 1 januari 2022 op een aantal plaatsen gewijzigd. Zo zijn medezeggenschapsrechten uitgebreid, ook voor uitzendkrachten, en zijn er maatregelen genomen ter verlichting van de werkdruk van de ondernemingsraad. In dit nieuwsbericht worden deze wijzigingen besproken.

Termijn ontstaan actief en passief kiesrecht

In een onderneming werkzame personen, meestal werknemers, hebben medezeggenschapsrechten. Een van deze medezeggenschapsrechten is het kiesrecht voor de ondernemingsraad (“OR”). Dit kiesrecht kan worden onderscheiden in het actief (stemmen voor de OR) en passief kiesrecht (jezelf verkiesbaar stellen voor de OR). Om aanspraak te maken op deze eerste vorm van kiesrecht was het tot 1 januari 2022 vereist om tenminste 6 maanden in de onderneming te werken. Vanaf 1 januari 2022 is deze termijn van 6 maanden gehalveerd, en krijgen in de onderneming werkzame personen al na 3 maanden actief kiesrecht. Om gebruik te maken van het passief kiesrecht was het tot 1 januari 2022 vereist om tenminste 12 maanden in de onderneming te werken. Ook deze termijn is verkort tot 3 maanden.

Sneller medezeggenschapsrechten voor uitzendkrachten

Ook voor personen die op basis van een uitzendovereenkomst hun arbeid verrichten heeft er een wijziging plaatsgevonden. Uitzendkrachten hebben namelijk niet vanaf het begin van hun werkzaamheden medezeggenschapsrechten, maar wel vanaf het moment dat zij 15 maanden werkzaam zijn binnen een bepaalde onderneming. Voorheen was dat na 24 maanden.

OR-commissies

Een derde wijziging in de WOR heeft betrekking op vaste commissies die een OR (soms) instelt voor de vervulling van OR-taken. Denk bijvoorbeeld aan een commissie die de OR-verkiezingen leidt. Voor 1 januari 2022 was het namelijk verplicht dat de meerderheid van de leden van deze commissies ook lid was van de OR. Deze regel geldt sinds de invoering van het wetsvoorstel niet meer. Dit heeft tot gevolg dat personen die werkzaam zijn binnen en onderneming, maar geen lid zijn van de OR, ook de meerderheid kunnen hebben binnen een commissie. De achterliggende gedachte bij deze wijziging is dat hierdoor de werkdruk voor leden van de OR wordt verminderd. Het is niet mogelijk om het adviesrecht en het instemmingsrecht te delegeren aan een commissie met overwegend niet-OR-leden.